Ik weet niet meer hoe vaak ik dit gesprek heb gevoerd en het is inmiddels een soort van opsomming van een standaard verhaaltje geworden. Mensen in mijn omgeving die er niets van begrijpen dat ik, na al die jaren, nog steeds zo’n hekel heb aan mijn lijf met een stoma.
‘Je buik is hartstikke plat, met die leuke badpakken van tegenwoordig kan je toch gewoon mee naar het strand?’, ‘Ik weet waar hij zit en zelfs ik zie het niet, andere mensen gaan dat echt niet zien, hoor Daan.’
Dat kan allemaal best, maar ik zie het zelf, ik voel het, ik weet het en ik vind het walgelijk.
Vroeger was ik trots op mijn platte altijd bruine buik, strand was mijn tweede huis. Zodra de zon er was in mijn vrije tijd lag ik in mijn bikini te bakken. Zo bruin mogelijk. Sinds ik mijn stoma heb, kom ik er veel minder. Deels doordat ik minder tijd heb, aangezien ik nu kan werken, iets wat dus eigenlijk een positief veranderpunt is. En deels, omdat ik mezelf er niet meer fijn bij voel. Rondlopen in een badpak met een zak op mijn buik die zelf bepaald wanneer die vol loopt waardoor de kans is dat hij bol gaat staan, nee, mij niet gezien. Het frustreert me dat ik er zo’n hekel aan blijf hebben en het me niet lukt me erbij neer te leggen.
Ik ervaar zeker de voordelen, ben veel minder beperkt dan voor mijn vele operaties, maar de afschuw voor mijn eigen lichaam zorgt ervoor dat ik mezelf meer beperk dan nodig. Ik schaam me niet voor de ander. Wat anderen ervan vinden, is misschien pas de tweede zorg, ik schaam me voor mezelf, vind mezelf niet meer mooi, ik heb een lijf wat dienst doet als huis, maar het voelt zeer zeker niet meer als thuis.